Project Fotografie moet de gaten in de kennis vullen
Vrijwel alle moderne kunstmusea verzamelen kleurenfotografie, maar de kennis over de snel verouderende en soms in onbruik geraakte materialen schiet tekort. Een grootschalig project moet daar verandering in brengen, bericht Het Parool op 17 februari jl..
Museaal project over fotorestauratie Stedelijk Museum Amsterdam – Beeld Hans Meesters / Het Parool
Snel gedigitaliseerd
Fotografie is sinds de jaren tachtig snel gedigitaliseerd. Oude technieken hebben plaats gemaakt voor nieuwe. Zo staakte Eastman Kodak, maker van het hoog aangeschreven dye-transferprocédé, in 1994 de productie daarvan en rond dezelfde tijd werd fotolinnen uit de handel genomen.
Als gevolg van de voortschrijdende techniek zijn veel materialen nu niet meer te krijgen, maar ook de kennis erover verdwijnt. ‘Als we daar niets aan doen, lopen we het risico een groot deel van de Nederlandse museale fotografiecollecties te verliezen,’ waarschuwt Paulien ’t Hoen, coördinator van de Stichting Behoud Moderne Kunst (SBMK). ‘Sommige experimentele technieken hebben maar een paar jaar bestaan. En kunstenaars hebben ze vaak gebruikt op een manier die de houdbaarheid kan beïnvloeden, bijvoorbeeld door er op te schilderen.’
Het Project Fotografie (Collectiekennis 2.0) moet de gaten in de kennis gaan vullen. Samen met de Rijksdienst Cultureel Erfgoed en de Universiteit van Amsterdam heeft SBMK een driejarig onderzoekstraject opgezet voor zestien museale collecties, waaronder die van het Amsterdam Museum, Huis Marseille, het Nationaal Museum van Wereldculturen en het Stedelijk Museum Amsterdam. Het is de bedoeling dat het project een methode oplevert waarmee conservatoren foto’s kunnen identificeren om daarna beter vragen te kunnen beantwoorden over bijvoorbeeld het ideale klimaat van het depot of hoe een groot formaat foto het beste geïnstalleerd kan worden zonder uit te zakken.
Beperkte kennis
Het fotografieproject is de opvolger van het uiterst succesvolle Project Plastics dat liep van 2017 tot en met 2019 en was gericht op het behoud van uit plastics vervaardigde kunstwerken. ‘We vroegen de deelnemende musea waar ze daarna behoefte aan hadden,’ vertelt ’t Hoen. ‘Aangezien vrijwel alle musea voor moderne kunstfotografie in de collectie hebben, was de keuze snel gemaakt. Ook omdat behalve het Rijksmuseum en het Nederlands Fotomuseum niet een museum in Nederland een eigen fotografierestaurator in dienst heeft.”
De leiding van het project is in handen van de enige onafhankelijke fotorestaurator die Nederland telt, Clara von Waldthausen. Sinds 2015 leidt zij aan de UvA een nieuwe generatie fotorestaurators op. En dat is hard nodig, want vooral de kennis over naoorlogse fotografie is zeer beperkt. ‘Van veel modern materiaal weten wij niet hoe het is gemaakt en welke materialen erin zijn verwerkt,’ vertelt zij. ‘Tot ongeveer 1920 werden recepten en uitvindingen onder fotografen breed gedeeld, maar vanaf het moment dat de productie van fotomateriaal werd geïndustrialiseerd en er grote commerciële belangen gingen spelen, hield iedereen alles geheim.’
Wat het conserveren van moderne fotografie nog verder bemoeilijkt, is de wijdverbreide begripsverwarring. Conservatoren, kunsthistorici, restauratoren, kunstenaars, fotografen en galeriehouders gebruiken allemaal verschillende termen en niet zelden worden technieken aangeduid met merknamen. ‘Alsof je een zakdoekje een Kleenex noemt,’ zegt Von Waldthausen. ‘Bij fotovaklabs kende men vaak wel de echte naam, maar die kennis werd niet per se doorgegeven aan de kunstenaar, de galerie en uiteindelijk het museum. Daarom verzuipt men nu in de terminologie. Een van de doelen van ons project is de Nederlandse terminologie voor fotoprocedés, materialen en afwerkingen te standaardiseren.’
Eerste aanzet
In workshops, waarvan de eerste in mei plaatsvindt in het Tropenmuseum, worden telkens iconische voorbeeldwerken onder de loep genomen. Het Stedelijk Museum brengt Tuesday-Saturday (1986) van Marina Abramovich en Ulay in. ‘Het zijn zeven grote Polaroids,’ vertelt Monica Marchesi, papierrestaurator van het Stedelijk. ‘Het zijn unica en negatieven bestaan niet dus opnieuw afdrukken is onmogelijk. De foto’s zijn afgewerkt met laminaatfolie, een materiaal dat in de jaren tachtig veel werd gebruikt. Inmiddels weten we dat die kunststof een beetje krimpt en dat heeft invloed op het uiterlijk van de foto. Tussen de folie en het oppervlak van de foto kunnen luchtbellen ontstaan, die eruit zien als witte blaasjes of strepen.’
De workshops zijn bedoeld als een collectieve, eerste aanzet waarna de deelnemende musea hun fotocollectie gaan bestuderen en van correcte namen zullen voorzien. Als hulpmiddel wordt een ‘digitale tool’ ontwikkeld, waarmee ook niet-specialisten een foto aan de hand van een beslisboom kunnen identificeren. Voor de heel precieze vergelijking is een koffertje samengesteld met 45 samples van incourant materiaal.
‘De materiële eigenschappen van een analoge foto die met de hand in een donkere kamer is afgedrukt, verschilt van hedendaagse foto’s,’ vertelt Von Waldthausen. ‘Als moderne foto’s zijn verkleurd wordt er heel makkelijk gezegd: maak maar een nieuwe print. Bij negentiende-eeuwse foto’s is daar geen sprake van, die zijn vintage en het maken van een nieuwe afdruk wordt erkend als een heel ander, nieuw werk. Als je een oude kleurenfoto opnieuw afdrukt met de materialen van vandaag of digitaal oppoetst, kun je als museum net zo goed een boek of beeldscherm aan de wand hangen. Een foto is veel meer dan de afbeelding die erop te zien is, het gaat ook om de materialiteit. Een schilderij van Van Gogh verkleurt ook, maar niet tijdens het leven van de maker en daarom accepteren we het. Het verval van foto’s gaat sneller en daar moeten we mee leren omgaan.’
Sampleset
Meteen bij de start van Project Fotografie heeft Clara von Waldthausen een sampleset gemaakt met 45 materialen die veel voorkomen in museumcollecties en waarvan sommige nu niet meer worden gebruikt. De samenstelling van het koffertje vergde soms internationaal speurwerk naar de laatste restjes in onbruik geraakte materialen.
Op alle samples is dezelfde afbeelding afgedrukt, zodat de onderlinge verschillen in glans, textuur en kleurintensiteit beter te zien zijn. Om de sampleset een Nederlands tintje te geven werd een stilleven gecreëerd met werk van Nederlandse ontwerpers. Te ontdekken zijn bijvoorbeeld de vazen van Fenna Oosterhoff en een wandbordje beschilderd door tattookunstenaar Henk Schiffmacher.
Van de 75 samplesets is het merendeel al verkocht. Ook musea uit Hongkong, Australië, Polen en Zwitserland hebben er een aangeschaft. Het Getty Museum in Los Angeles bestelde er zelfs drie, voor verschillende afdelingen.
Fotografie in musea
Nederland telt vijf in fotografie gespecialiseerde musea, waarvan twee in Amsterdam: Foam en Huis Marseille. Daarnaast hebben vrijwel alle musea voor moderne en hedendaagse kunst fotografie in hun collecties. Zo heeft het Stedelijk ongeveer 12.000 foto’s, vaak groot en experimenteel werk van kunstenaars als Gilbert & George, Anouk Kruithof en Andreas Gursky. Met een verzameling van ruim 5,5 miljoen beelden, voornamelijk op negatief, mag het Nederlands Fotografiemuseum in Rotterdam zich de nationale fotografieschatkamer noemen. De collectie van het Rijksmuseum is de meest diverse. De 140.000 foto’s beslaan de periode van 1839 tot heden.
(Bron Het Parool 17 februari 2021)